Voorouderlijke wederwaardigheden
De oudst bekende voorvaderen Van Dijk kwamen uit de streek Driebergen- Rijsenburg. Mijn betovergrootvader Hendrik van Dijk (1805 – 1846) trok naar Amsterdam, waar mijn overgrootvader Evert Hendrik van Dijk (1836 – 1895) werd geboren. Die was vroeg wees geworden en werd opgenomen in het gezin van een tante in Twente. Hij was tamelijk welgesteld; had een timmerfabriek in Goor. Ook hij werd niet erg oud – zijn kinderen kregen elk hun deel van het vermogen. Mijn grootvader Marinus van Dijk (1877 – 1961) kocht na enige omzwervingen van het geld een bakkerszaak in Steenwijk. Het is niet bekend of hij naar Steenwijk trok omdat hij mijn grootmoeder al kende of dat hij, andersom, door zijn vestiging in Steenwijk haar daar leerde kennen. De bakkerszaak was gevestigd in het pand in de Gasthuisstraat waar nu bloemisterij Gaal een onderkomen vindt. Mijn vader Evert Hendrik van Dijk (1904 – 2002) werd er geboren.
Mijn grootvader was een aanhanger van het gedachtegoed van Edward Bellamy . Deze Amerikaanse schrijver had grote bekendheid gekregen door zijn utopistische boek “Terugblik uit het jaar 2000 (Looking Backward, 2000-1887)” uit 1889 waarin iemand na een langdurig coma in het jaar 2000 terecht komt en de (tamelijk idyllische!) toestand in dat jaar direct kan vergelijken met de wereld aan het eind van de 19e eeuw. Hoewel de wereld er in 2000 inderdaad in veel opzichten heel wat beter uitzag dan die van ruim een eeuw eerder leven we nog allerminst in de utopie die Bellamy voorzag. Met name de economische ongelijkheid is niet verdwenen, al is er aanzienlijk minder armoede.
Grootvaders bakkerszaak in het eerste decennium van de 20e eeuw was niet het geschikte podium om de ideeën over gelijkheid van alle mensen en bestrijding van de armoede in de praktijk te brengen. De armen die het niet konden betalen kregen hun brood soms gratis en dat is iets wat je als kleine middenstander niet lang kan volhouden. Zijn zaak moest worden verkocht en opa werd bakkersknecht in een -voor die tijd moderne- bakkerij in Tuk. Het zou beter geweest zijn als hij niet alleen kennis had genomen van de utopistische ideeën van Bellamy maar als tegenwicht ook van het liberale gedachtegoed van de Schotse filosoof Adam Smith zoals beschreven in diens boek “De rijkdom der naties (The Wealth of Nations)” uit 1776. De toepasselijke uitspraak hierin: ‘Het is niet vanwege de goedheid van de slager, de brouwer of de bakker dat wij te eten krijgen, maar vanwege hun eigenbelang.’ Deze grondlegger van de economische wetenschappen stelde dat de maatschappij het best kon functioneren als ieder individu het zo goed mogelijk voor zichzelf probeerde te krijgen.
Het gezin kwam in Steenwijkerwold te wonen in een plattelandshuisje vlak bij de “IJzeren Brug” tussen Witte Paarden en De Baars. Hoewel mijn vader eerst in Kerkbuurt (nu Steenwijkerwold) naar school ging moest hij later verkassen naar het twee-klassige schooltje in De Baars, dat noodlijdend was en extra leerlingen nodig had om te overleven (de school zou het nog tot 1973 uithouden en had toen nog 13 leerlingen). Kinderen, behalve als de ouders tot de betere klassen behoorden – en dat was in het grootouderlijk gezin niet (meer) het geval – gingen met 12 jaar van school om aan het werk te gaan (eerst “buitenwerk”; vanaf 14 jaar mocht “binnen” gewerkt worden). Zo ook mijn vader. Maar de bovenmeester van het schooltje zag wel wat in de jongen (die in de huidige tijd waarschijnlijk een universitaire studie had aangekund) en leerde hem schaken! En zo is het allemaal begonnen….
Op 14-jarige leeftijd ging mijn vader in dezelfde bakkerij in Tuk werken als zijn vader. Grootvader liet later (1924) in dat dorp een huis bouwen aan de Oosterhoek zoals dat toen heette, nu Bergweg 32. Het gezin vertrok 5 jaar later naar Enschede omdat daar veel werk was, en toevallig in dezelfde tijd en om diezelfde reden ging ook het ouderlijk gezin van mijn moeder daar naar toe. Mijn ouders namen het huis in Tuk over toen ze trouwden in 1929. Al hun acht kinderen werden er geboren – ik als nakomertje het laatst in 1944.
Toen in Steenwijk in 1936 een schaakclub werd opgericht – het was de tijd van het wereldkampioenschap van Max Euwe dat een hausse in de belangstelling voor de schaaksport in Nederland teweeg bracht – hoorde mijn vader bij de oprichters. Hij was één van de twee leden die buiten de stad woonden en daarom hun eigen schaakbord en -spel niet mee hoefden te nemen naar de clubavonden – eigen materiaal had de club eerst nog niet. Mijn vader hield het er niet heel erg lang uit want hij kon niet de tegen de rook, die er te snijden was. Bovendien moeten bakkers altijd erg vroeg weer uit de veren….
Henkie leert schaken van zijn vader
Hij leerde mij schaken toen ik acht was. Het leren bestond uit de kennis van de spelregels en daarna was het gewoon tegen elkaar spelen. Ik verloor altijd en dat heeft naar mijn gevoel maanden geduurd. Tot hij me op een avond remise aanbood. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe gloeiend van trots ik daarna in bed lag! Wat jaren later speelden we ook nog wel eens. Die partijen noteerde ik en heb ik nog in een schrift staan. Ik won toen vrijwel steeds. Nu vind ik die partijen van een niet al te hoog niveau….
In de vierde klas van de HBS was er schoolschaak op de vrije donderdagmiddagen, geanimeerd door de leraar geschiedenis. Af en toe kwam Steenwijks sterkste schaker, Günther Ballon, die in 6 gym zat, even kijken. Verder was het niveau niet erg hoog. Ik won een keer van de leraar die me onmiddellijk selecteerde voor het Rivella Jeugdschaaktoernooi in camping “De Noordster” in de bossen bij Dwingeloo. Onlangs heb er ik er nog weer een bezoek gebracht. De bungalows zagen er na een halve eeuw nog net zo uit – nu wat vervallen. Toen was het een hele belevenis, met een aantal noordelijke jongens in een bungalow. Fries kampioen Van de Tol (Philidor Leeuwarden) gaf simultaan. Verder herinner ik me van het schaakgebeuren niets meer.
Toen ik in 1962 van school was en als chemisch analist ging werken op het controlelab van Brocades in Meppel werd ik lid van Schaaksclub Steenwijk. Er werd gespeeld op een rokerig bovenzaaltje van een café in de Scholestraat. Zo rokerig dat ik er al snel weer mee moest ophouden – net als mijn vader kon ik er slecht tegen. Het schaken raakte daarna wat in de versukkeling. Op de leeftijd die je tegenwoordig bij beginnende grootmeesters aantreft lag bij mij het cshaken een paar jaar vrijwel volledig stil.